Vandaag een autobiografisch stukje. Vorige week maandag
was ik, zoals gewoonlijk, weer aan het werk in de praktijk. Plotseling voelde
ik mij misselijk, direct daarna duizelig. Het volgende moment op mijn netvlies
keek ik in de ogen van een paar bezorgde weldoeners. Ik had een tijd
bewusteloos in de stoel gezeten. Enigszins beduusd en verward, begreep ik dat
er een ambulance op komst was. De therapeut was onwel geworden.
Na een aantal dagen aan de hartbewaking mocht ik naar
huis. Natuurlijk vinden ze weer niets in zo’n monitoring, dacht ik. Toch nog
maar even opfrissen in de badkamer, voordat ik vrouwlief ging bellen. Tijdens
het wassen, weer diezelfde duizeligheid. Ineens twee zusters aan de wastafel
die vroegen wat ik aan het doen was. De monitor had een aanzienlijke vertraging
in mijn hartritme gedetecteerd. Terwijl de ene zuster terug liep, ging de
andere even een rolstoel halen. Daarna ging het licht weer uit.
Toen ik bij mijn positieven kwam was de badkamer
rijkelijk gevuld met ziekenhuispersoneel. Verpleegkundigen, artsen en een
crash-team stonden rondom mij en ik lag als lijdend voorwerp midden in de
badkamer. “Een typisch geval voor een pacemaker”, sprak een witte jas. “De
crash-car is stand-by”, hoorde ik verderop. Het leek nu echt menens met mijn gezondheid.
De monitor had een flat-line laten zien.
Ik leef gezond, eet gezond, sport gezond. Het opgeven
van de elektrische geleiding van het hart voelde daarom even als een soort
verraad. Tegelijkertijd had ik intens veel geluk met de plaats van de collaps.
Grofweg kun je hartritmeproblemen verdelen in
geleidingsstoornissen (vaak genetisch) en stoornissen in de hartfunctie zelf
(vaten, fibrilleren). De vaatfuncties en knijpkracht van mijn hart zijn gelukkig
goed. Het geleidingssysteem bracht vorige week ernstige tekortkomingen aan het
licht. Dit geleidingssysteem bestaat uit een sinusknoop (voor de boezem) en een
AV knoop (voor de kamer). Vaak kan na een sinusblock nog een ritme op de AV
knoop ontstaan en zit er zelfs een back-up systeem. Een volledige stilstand is
derhalve redelijk zeldzaam. Wanneer de kamers echter hun zuurstofrijke bloed
niet meer kunnen rondpompen naar de hersenen, heb je binnen vijf seconden een
situatie van bewustzijnsverlies.
De behandeling
is gelukkig redelijk eenvoudig, implantatie van een pacemaker. De eerste
“uitwendige” pacemaker werd in 1932 door Albert Hyman gebouwd. In 1952 werd
voor het eerst een implanteerbare vorm gebruikt door de Zweedse arts Senning.
Het apparaatje ging drie uur lang mee. Tegenwoordig kennen we de intelligente
pacemakers met een levensduur van tien jaar. Naast de analyse van het
hartritme, houden zij zelfs het inspanningsniveau in de gaten. In principe
grijpt de pacemaker pas in als er zich een hartritmestoornis aandient. Het is
een waakzame klok maar zeker geen tijdbom. Het hart tikt als nooit tevoren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten